Inleiding
Oswin Schneeweisz
hoofdredacteur

De honderdste editie van ZINGmagazine komt binnenkort uit en daar zijn we trots op. In aanloop naar nummer 100 publiceren we enkele pareltjes uit de archieven van ZINGmagazine. Gewoon, omdat die verhalen nog altijd mooi zijn om te lezen of nog steeds actueel. De redactie wenst u veel leesplezier.
Dit artikel komt uit
ZINGmagazine editie 65,
november 2015
tekst Elke Jansen
foto Thomas van Beek

Ilona Vooijs-de Kievit
- studeerde klassiek zang aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en de Schumann Akademie
- volgde zanglessen bij Hilary Reynolds, Aafje Heynis, Jard van Nes en (momenteel) Eugenie Ditewig
- is Pahn-therapeute, volgens de ‘nasaleermethode voor spreken en zingen’
- heeft een eigen zangschool in Zwijndrecht, Beau Chant, van waaruit vocaal ensemble Chantibelle is ontstaan
- is daarnaast dirigente van mannenkoor Excelsior en gemengd koor Nova Voce, beide uit Hendrik Ido Ambacht
- won met Chantibelle in 2014 de derde prijs op het Nederlands Koor Festival
Foto van Marianografie

Tijs Krammer
- studeerde lichte muziek zang bij Edwin Rutten en koordirectie bij Jos van Veldhoven
- werkt(e) als dirigent/muzikaal leider met prijswinnende koren als Be Sharp!, Divina, Dekoor, Leeuwenhart, Vocalicious en Pangaea
- was van 2008 tot 2011 hoofddocent van de studie ‘Koorleider Lichte Muziek’ aan het Haarlems Conservatorium, en is sinds 2012 docent aan het Utrechts Conservatorium
- is daarnaast docent van de BALK-opleidingen Dirigent Licht Vocaal en Arrangeren, en vaste dirigent en artistiek leider van de zomercursus Vocal Pop & Jazz Days
- arrangeert voor diverse professionele vocal groups als Intermezzo, The Gents, Wishful Singing en Frommermann
Bouwen aan je klankideaal

Ilona Vooijs-de Kievit, klassiek geschoold, is zangeres, Pahn-therapeute en dirigente van twee koren. Wat is haar ideale koorklank? ‘Die is warm, rond, vrij, niet ingehouden, het liefst met vibrato. En mét behoud van ieders eigen identiteit. Iedereen heeft een eigen stemgeluid, dat moet je niet willen vervormen.’
Ontspanning
Vibrato zeg je. Per definitie? ‘Ik vind een zangstem met vibrato mooier, volwassener, maar vooral ook vrijer. Vanuit mijn eigen zangles – ik heb nog steeds les, van Eugenie Ditewig – heb ik geleerd om met vibrato te zingen. Voor die tijd voelde mijn stem altijd strak en gespannen. Op het moment dat ik meer leerde ontspannen kwam er vanzelf vibrato. Met mijn koorleden ben ik ook vooral op zoek naar die ontspanning. Bij de een ontstaat dan meer vibrato dan bij de ander. Natuurlijk past vibrato niet bij alle stijlen, in oude muziek bijvoorbeeld is het gauw te veel. Daarom leer ik de zangers om te wisselen tussen vibrato en non-vibrato, zonder daarbij spanning op de stem te krijgen.’
‘Zet vijf zangpedagogen of dirigenten naast elkaar en je krijgt vijf verschillende klankidealen. Sommige mensen, zeker uit de popwereld, zullen mijn koorklank te warm of te vol vinden, nou dan moet je daar ook niet voor kiezen. Dat is puur smaak.’
Stemproblemen
Je maakt in je zangpraktijk onder meer gebruik van de Pahn-methode. Hoe ben je daar zo bij gekomen? ‘Mijn scriptie op de Schumann-academie, waar ik zang studeerde, ging over stemstoornissen. Ik las over ene Dokter Pahn, KNO-arts, logopedist, foniater én zanger. Hij had een methode ontwikkeld voor de spreek- én zangstem, die zich vooral richtte op de problematiek. Omdat ik zelf ook stemproblemen had ben ik naar hem toe gegaan, in Duitsland. Inmiddels mag ik mezelf, na drie cursussen te hebben gevolgd, Pahn-therapeute noemen. En mag ik stemproblemen aanpakken. Ik heb geleerd om in een drieluik te werken: je hebt een zangpedagoog, een logopedist en een KNO-arts. Mijn ideaal is als deze die drie partijen goed samenwerken. In Nederland is dat helaas nog niet gewoon. Sommige KNO-artsen zeggen nog steeds: wat moet ik nou met een zangpedagoog?’
‘Tijdens de Pahn-cursussen werkte ik ook in een ziekenhuis, met stempatiënten. Als leerlingen kregen we de opdracht om te luisteren naar hun stemmen, en op basis daarvan een oordeel te vellen. Daar heb ik mijn gehoor goed ontwikkeld. In Nederland heb ik bij aardig wat KNO-artsen meegelopen in hun praktijk. Ik wilde vooral medisch meer weten. In mijn lespraktijk kom ik allerhande problemen tegen: neusamandelen, keelamandelen, schildklierproblemen, maagzuur, de invloed van medicijngebruik. Dankzij mijn ervaringen en opgedane kennis hoor ik vaak al vrij gauw wat het probleem kan zijn, en stuur mijn leerlingen vervolgens door naar een huisarts. Ook ga ik eventueel mee als ze een bezoek moeten brengen aan de KNO-arts.’
Klank bouwen
Jouw vrouwenkoor Chantibelle bestaat enkel uit je eigen zangleerlingen. Waarom? ‘Chantibelle heb ik opgezet om te kijken wat ik met mensen kan bereiken die allemaal dezelfde methode volgen. Ze snappen allemaal precies wat ik bedoel, een kleine aanwijzing is genoeg. Dus je krijgt al gauw een eenheid in geluid. Niet meteen natuurlijk, daar gaat een tijd overheen. Koorklank moet je opbouwen, dat kost tijd. Maar het gaat best goed. Chantibelle bestaat sinds 2009, in 2014 werden we derde op het Nederlands Koor Festival. En het geluid groeit nog steeds.’
Hoe bouw je een mooie koorklank? ‘Met mijn koren werk ik vooral aan de vocalen. Laatst moest ik jureren bij een koorconcours. Van de acht koren was er eentje dat redelijk op toon zong, de rest was vals. Dat zijn dan voornamelijk de vocalen, met name de e, ee, ie en aa zijn vaak te laag geïntoneerd. Dan zeg ik: ‘Ga nou eens een échte uu of ie zingen. Dáár ligt je basis. En die basis leg je in je inzingprogramma. Daar werk je net zo lang aan die uu of ie tot je de klank hebt die jij wilt.’ Hoe werk je aan een uu? ‘Ik begin altijd met een vraag: Als jij ‘uu’ zegt, wat voel je dan aan de binnenkant? Hoe is je mondstand? Vervolgens houden we die mond in die spreekstand, als we weer gaan zingen. De meeste mensen gaan dan toch iets anders doen.’
Herhaling
‘Voor het inzingen gebruik ik vaak dezelfde soort oefeningen. Ik denk dat je pas een goeie koorklank kunt opbouwen door veel te herhalen, en steeds een klein stukje verder te gaan. Ik werk veel vanuit de uu en de ie. Dan zing ik bijvoorbeeld een gebroken drieklank op uu-uu-uu-uu-uu (zingt langzaam de noten c-e-g-e-c). Dat kan ik wisselen met uu-ie-uu-ie-uu, waarbij ik dan dus let op de tongstand en mondstand. Vervolgens betrek ik dan voorzichtig het gehemelte erbij (demonstreert de ie met laag en hoog gehemelte, in het laatste geval klinkt een vollere toon). Tja, de ideale koorklank, het blijft een keuze, het is zeker geen norm of wet. Maar ik kies voor de klank die ík mooi vind.’
Spanningsveld
Tijs Krammer heeft ook een klassieke achtergrond, maar legde zich uiteindelijk helemaal toe op de lichte muziek. Wat is zijn klankideaal? Krammer: ‘Mijn koren zingen relatief zacht. Natuurlijk moet je als dirigent wel de dynamische mogelijkheden van je koor benutten, maar in mijn visie helpt zacht zingen wel om dichter bij elkaar komen. Je hoort elkaar beter. Je kunt je vibrato beter beteugelen. En je kunt makkelijker verschillende kleuren maken. Bijvoorbeeld een beetje ruis erbij – dat gaat niet als je hard zingt. Maar ook andere zaken, zoals meer of minder legato, gaan makkelijker als je zacht zingt. Je bent gewoon plooibaarder. Dat is voor mij wel een belangrijke sleutel.’
‘Wat ik ook belangrijk vind is dat mijn koorleden dicht bij hun spreekstem blijven, met eerlijke klinkers. Dus het woordje ‘aap’ precies zingen zoals je het zegt. Niet groter maken, niet vervormen. Tegelijkertijd moet het ook open klinken. Dat is het eeuwige spanningsveld: naturel én open.’
Het geheel
‘Ik ben niet van zangmethodes als CVT of EVT. Ik ken zwaar geschoolde CVT-ers die nog steeds geen noot zuiver zingen. Of mensen die ver zijn met EVT, maar geen liedje kunnen overbrengen. Natuurlijk zijn het handvatten, en goede middelen om je stem te leren kennen. Maar ik denk wel dat een zangdocent of koordirigent een integrale en holistische visie moet hebben. Dat je zegt ‘oké, dit is technisch goed, maar ik voel er niks bij’. Of ‘ik voel dat je je inleeft, maar het is te laag’. Of ‘het is zuiver, maar ongelijk’. Altijd het geheel bekijken. Zingen is meer dan techniek.’
‘Als ik een bepaalde klank van mijn koorleden vraag, zal ik het vooral benaderen vanuit de emotie. Niet ‘wil je daar even belten’ maar ‘laat zien dat je wanhopig bent’. Dat belten vind ik sowieso niet zo mooi, helemaal niet in een groep. Bij musicalensembles bijvoorbeeld, als de zangers zo hard en hoog in hun stem gaan zitten, sorry, maar dat klink helemaal nergens naar.’
Niet menselijk
‘De lichte muziek kent verschillende klankidealen. In jazz bijvoorbeeld gebruik je een kleinere stem met een beetje ruis, dat werkt gewoon hartstikke goed. In oudere jazz – denk aan ‘I’m gonna buy a paper doll’ – voeg je wat crooning toe, glijers, een beetje extra ruimte en vibrato. Nieuwere jazz gaat qua stemgebruik meer richting R&B. Bij stevige pop of rock past weer een metalig, strakker stemgeluid. Zeker als je instrumenten wilt imiteren. Het is dan niet zozeer een zangideaal als wel een instrument-imitatie.’
‘Neem een basgitaar. Ik zing geen ‘dum’, ik zing geen ‘doem’, maar iets er tussenin. Geen d, geen t, maar iets er tussenin. Tong tegen gehemelte, een soort niet-vocale ploffer, de klank naar binnen gericht. Ook qua klinkers experimenteer ik graag met klanken die niet duidelijk een kleur hebben. Bijvoorbeeld iets tussen een o en a in. Ik probeer het zodanig te krijgen dat het niet meer menselijk klinkt. Ten eerste is het een verrijking van je klankmogelijkheden, ten tweede ga je daardoor meer muzikaal dan talig luisteren.’
Inzingen
‘Goed inzingen vind ik belangrijk. Ik doe geen oefeningen om de stem los te maken – dat is onzin, in mijn visie, want je stem is al gesmeerd omdat je de hele dag hebt gepraat – maar gebruik het inzingen om de zangers met hun oren en aandacht bij elkaar te brengen. Harmonische oefeningen werken voor dit doel beter dan melodische. Dus ik doe meestal iets twee- of driestemmigs. Ik verzin altijd nieuwe dingen, die gebruik ik dan een maand of twee. De eerste keer dat je zoiets doet is niet iedereen nog vrij, de tweede en derde keer gaat het werken.’
Schuifjes
‘In close harmony streef je altijd naar een mooie overgang tussen de mannen en de vrouwen. De tenoren mild laten zingen, en de alten juist helder, zodat ze mooi op elkaar aansluiten. De bassen niet te donker, de sopranen niet te licht. Dat is een van de grote uitdagingen van een dirigent.’
‘Ik zie een koor ook wel als een mengpaneel. Iedere persoon is een schuifje, iedere stemgroep is ook weer een schuifje. Sommige koorleden zingen altijd hard, anderen zingen chronisch zacht. Dat kan hun natuurlijke stem zijn, maar soms schatten mensen hun stemgeluid gewoon verkeerd in. De kunst is om alle zangers evenveel aandacht te geven. Sommige schuifjes naar beneden, sommige omhoog. Mijn ideaal is een uniforme, gemengde klank. Dat je op elkaar bent afgestemd. Als je het interessant vindt dat iedereen zijn eigen ding blijft doen, dan heb je het niet meer over koorklank.’
ZINGmagazine @ 2015